|
Kruipsterretje
Sibbaldia procumbens
Bloemen 5 – 7 mm. breed, 5-tallig. Kroonblaadjes lichtgeel, smal, lintvormig, korter
dan de kelkblaadjes; kelkblaadjes groen, spits, afgewisseld met smalle
bijkelklobben. Vijf meeldraden, doorgaans 8 – 20 stampers. Stengels bestaan uit
dikke kruipende wortelstokken. Bladeren aan lange steeltjes, dunharig,
3-bladig, elk blaadje eindigend in drie (zelden vier of vijf) tanden. Hoogte:
5 – 10 cm. Habitat: Sneeuwnissen in de bergen. Algemeen. Lijkt op:
Geen. Bladeren doen denken aan die van de Alpenvrouwenmantel, die
echter altijd meer dan drie, smallere, blaadjes heeft. Bloeitijd: Juni. IJslands:
Fjalla(s)mári (Rozenfamilie) – Het Kruipsterretje is, soms met de Kleine droogbloem,
één van de meest representatieve soorten van sneeuwnissen op IJsland.
Deze twee soorten worden doorgaans tezamen aangetroffen en alleen daar waar de
gehele winter sneeuw ligt. In gewesten met een dicht sneeuwdek worden ze
doorgaans aangetroffen tussen de 350 m. en 800 – 1000 m. +NAP. In zeer
sneeuwrijke gewesten zijn ze doorgaans algemeen tot op zeeniveau.
|
|