| 
 
 Trollenvaren
 Dryopteris abbreviata
 
Deze beschrijving moet u lezen als een 'sleutel' (als A. geldt, ga dan naar B., enz.): 
Sectie E: Plant varenachtig, paardenstaartachtig of mosachtig; geen bloemen, 
maar sporen op de achterkant der bladeren of aan eindstandige kegels (Eng.:cones) 
of scheuten.
 
A: Stengels niet vergroeid, met bladeren; 
B: Landplanten; 
C: Stengel kort en vaak ondergronds, bladeren in vergelijking/verhouding groot
     vaak gelobd of ingesneden. Geen sporen in de bladoksels; 
D: Sporen vormen zich aan de achterzijde van de groene bladeren of op bladachtige
      'organen'; 
E: Vruchtbare en onvruchtbare bladeren lijken op elkaar; 
F: Sporendoosjes rond of niervormig; 
G: Sporendoosjes 'kaal'; 
H: Sporendoosjes met papierachtig indusium; 
I:  Rizoom rechtopstaand, zodat de bladeren een kroon vormen; 
J:  Bladeren niet leerachtig; 
K: Bladeren tweevoudig geveerd; 
 
Onderscheidende kenmerken: Onderste bladschijven nabij de stengelvoet,
       pinnules (Eng.?) ietsje concaaf ('hol') wat een kronkelig voorkomen geeft, onderste
       pinnule (?) bovenaan veel langer dan z'n buur-pinnule (?). 
 
Hoogte:  
Habitat: Algemeen in het noordwesten, zeldzaam in het westen 
Lijkt op: Dryopteris filix-mas, 
      D. dilatata en D. assimilis 
Bloeitijd:  
Engels:  
IJslands: Tröllaburkni 
Familie:  
  |